Eigenlijk had ik een stukje willen schrijven over de betekenis van Pim Fortuyn voor ons land en onze stad in het bijzonder.
Buiten dat zoiets niet in één stukje lukt, kwam in iedere door mij op het scherm geplaatste regel woede en wrok tussen de letters door sijpelen.
De woede ontstond bij mij al, toen ik hoorde van de aanslag. Ik zat net naast iemand van een partij die er alles aan gelegen was om Pim zo zwart mogelijk te maken. Zelfs vergelijkingen met Hitler en het speculeren op eventuele deportaties uit onze stad werden niet geschuwd. Bijna had ik geschreeuwd: “Heb je gvd nou je zin”, maar ik holde naar een televisietoestel, omdat op dat moment nog niet alles doordrong en alleen over een aanslag gesproken werd.
Toen alles duidelijk was, werd ik overvallen door verdriet en een grote moedeloosheid: ik kon en wilde niet meer reageren. Pas toen de burgemeester me wees op de moeilijke situatie van dat moment raapte ik mijn moed bij elkaar en liet me interviewen door een journaliste waartegen ik Pim ooit had horen zeggen: “Mevrouw u bent een etter” en “mens ga lekker koken” Uitgerekend zij!
Dezelfde droeve avond, toen we als fractie verslagen en nog vol ongeloof op ons kantoor bij elkaar zaten, kwam één van de ergste schelders op Pim ons condoleren: We konden het niet opbrengen om hem aan te horen en stuurde hem direct weg (eufemisme).
Uiteindelijk is dat gevoel van woede omgezet in wrok. Wrok die al 17 jaar voortdurend gevoed wordt.
Door drie vooraanstaande PvdA’ers die ik op youtube hoor zeggen, dat Fortuyn gelijk had, maar ze dat uit carrièreoverwegingen niet durfden te zeggen. Door één vooraanstaande Rotterdamse, die verklaart dat de dood van het collegaraadslid Fortuyn haar niet veel deed. Door zowel Marcel van Dam als Thom de Graaf, die me persoonlijk (nooit in het openbaar) zeggen, dat ze spijt van hun opmerkingen hebben. Door de commissie die de dood van Pim onderzoekt en tot heel vreemde conclusies komt. En natuurlijk door het bizarre vonnis tegen de moordenaar.
Dat laatste vreet eigenlijk nog het meest aan me. Niet alleen het vonnis, maar ook de houding van die smerige schoft. Je eigen mening zo belangrijk vinden dat je een medemens het recht om te leven ontneemt, maar zelf alle rechten die er maar zijn opeisen.
Maar misschien wordt mijn wrok nog het meest gevoed door de vanzelfsprekendheid, waarmee de media en het gros van de samenleving het vrij rondlopen en zijn handelen accepteren: Hij heeft immers zijn straf gehad! Onbegrijpelijk en voor mij heel moeilijk te aanvaarden.
Vandaag (6 mei) sta ik weer even met geestverwanten stil bij het gebeuren van zeventien jaar geleden. Daar is gelukkig een plek voor gecreëerd. Mijn wrok zal nooit een plek krijgen.