Laatst had ik een onderhoud met een stel Rotterdammers dat invoering van betaald parkeren in hun wijk niet ziet zitten. Het ging hen voornamelijk om de kosten van een parkeervergunning voor de wijkbewoners, waarbij moet gezegd dat ze niet voor zichzelf pleitten. Nobel, alhoewel het geen jota verandert aan mijn standpunt.
Betaald parkeren moet er komen. Ik ben niet te vermurwen.
Vaak gaat het debat over invoering van betaald parkeren over parkeerdruk, simpelweg de verhouding tussen het aantal auto’s en het aantal parkeerplaatsen. Zo gek is dat natuurlijk niet; de gemeente Rotterdam houdt deze redenering zelf in stand. In de gemeentelijke parkeerregels staat nadrukkelijk hoeveel parkeercapaciteit er moet zijn in woongebieden, waarbij wordt uitgesplitst tussen hoogstedelijk gebied, de stadswijken en de periferie eromheen. Maar dan ben je er nog niet. Vervolgens wordt parkeerdruk gemeten en pas als die boven een bepaalde grens komt, wordt betaald parkeren op het stadhuis als optie gezien. Kortom, de gemeente faciliteert parkeren en ervoor betalen is vooral een stok achter de deur. Een ultimum remedium, zo je wilt.
Deze insteek leidt tot felle discussies, zoveel is duidelijk. Er is een belang niet te hoeven betalen voor parkeren. En er is een belang om geen parkeeroverlast te hoeven ervaren. Die botsende discussies missen de essentie. Het gaat uit van de premisse dat een auto hóórt in een stedelijke woonomgeving. Ouderwets, van de vorige eeuw. Het kind van de rekening is onze zo geliefde openbare ruimte. Opeising van die ruimte door de automobilist raakt ons allemaal.
Betaald parkeren is om die reden altijd en overal gerechtvaardigd.
Noem parkeergeld een openbareruimtebelasting en het is voor iedereen duidelijk waarom stalling van je auto geld kost. Je belast de samenleving. Omdat niet iedereen een auto heeft, is het oneerlijk dat sommigen onder ons meer ruimte mogen gebruiken dan anderen. Een maandelijkse afdracht voor ruimtegebruik als retributie lijkt me redelijk. Het voorkomt ook gesoebat over draagkracht waar je niet uitkomt. De dikte van de portemonnee is ieders geheim.
Nu begrijp ik dat de wereld is ingericht met het idee dat mensen een auto hebben. Daarom denken we ook de luxe te hebben sommige gebieden te verschonen van goed openbaar vervoer. Maar dat gaat niet op voor de stad. Hier is het openbaar vervoer prima geregeld. Voor ons, voor onze bezoekers. Met de P&R’s aan de rand van de stad heb je daarna met metro, tram en bus de stad aan je voeten liggen.
Bij besluitvorming over bestemmingsplannen komt parkeerdruk steevast als zorg van bewoners naar boven. Die vinden het nieuw aantal ingetekende parkeerplaatsen eigenlijk altijd te laag. Nooit te hoog. Ik vraag me af waarom. Elke parkeerplaats omvat grofweg 12,5 vierkante meter aan openbare ruimte die dus verloren gaat aan blik op de weg. Als mijn wijk op de schop zou gaan, zeg ik: hef maar op, geef mij mijn ruimte terug.
Want wat je toch allemaal met die nu ingeblikte ruimte zou kunnen doen! Vergroenen. Speelplekken voor onze jeugd. Bredere of zelfs losliggende fietspaden. Plus fietsnietjes. Verbreding van de stoep waar die nu te smal is. Voorzieningen voor stalling van scootmobielen. Meer inzamelpunten voor oud papier en glas. Et cetera, enzovoorts. Allemaal zaken van publieke waarde.
Een openbareruimtebelasting voor parkeren helpt ook andere zaken, mocht je nog steeds niet overtuigd zijn. Het dringt autogebruik en -bezit terug, en dus ook luchtverontreiniging en een prettiger en levendiger straatbeeld. Minder geluidsoverlast, minder prikkels. Echt, met zo’n belasting ben je zelfs als automobilist spekkoper. Die staat namelijk 95% van de tijd gewoon stil. En al die tijd zit je je te ergeren aan geparkeerde auto’s.
Een belasting voor belasting van de openbare ruimte. Klinkt logisch. Is het ook.