Na het uitbreken van de Corona-pandemie werd duidelijk dat Nederland voor een aantal essentiële producten volkomen afhankelijk is geworden van het verre buitenland. Zelfs voor eenvoudige producten, zoals mondkapjes en persoonlijke beschermingsmiddelen zijn we overgeleverd aan de volksrepubliek China.
Al langer was duidelijk dat we voor bijvoorbeeld medicijnen ook compleet afhankelijk zijn geworden van het buitenland, wat de afgelopen jaren heeft geleid tot medicijnentekorten.
Nu, een half jaar na het uitbreken van de Corona pandemie, kunnen we nog steeds niet op de gewenste schaal testen, omdat testapparatuur of gebruikte middelen van een of enkele buitenlandse producenten moeten komen. We staan erbij en kijken ernaar.
Deze afhankelijkheid is een wrang bijproduct van de doorgeschoten globalisering, waarbij het grootkapitaal en de elite de vruchten plukken en de gewone man het nakijken heeft. Ook als het om loonontwikkeling gaat en werkgelegenheid in de maakindustrie.
Maar goed, er staan ook positieve zaken tegenover, zoals: het uitbesteden van vervuilende industrie en dwangarbeid naar fabrieken die ver uit ons zicht staan. Dat geeft ons een goed gevoel dat wij zo weinig vervuilende industrie hebben in ons land en de kleding voor onze kinderen is ook zo lekker goedkoop.
Maar nu terug naar Rotterdam. Begin mei heb ik samen met Joost Eerdmans een brief gestuurd naar de voorzitter van het Rotterdamse college, Detalinqs (ondernemingsvereniging havenbedrijven Rotterdam) en het havenbedrijf. In deze brief stond een oproep om een productielijn in de Rotterdamse haven op te zetten om medische persoonlijke beschermingsmiddelen te gaan produceren. Zodat in de nabije toekomst onze ouderen niet meer onnodig hoeven te sterven in het verzorgingshuis, door het gebrek aan goede persoonlijke beschermingsmiddelen.
De Rotterdamse industriële cluster zou het kunnen, heeft er het geld voor en het havenbedrijf zou het kunnen faciliteren. Maar willen ze het ook?
Ahmed Aboutaleb vertrouwde mij toe dat hij het een goed initiatief vond en hij me zou uitnodigen om er verder over te praten. Maar er kwam geen antwoord op onze brief, zelfs geen ontvangstbevestiging. Het bleef doodstil. We hebben ook nog eens geïnformeerd bij de politieke assistent van de verantwoordelijk wethouder. Die waren er mee bezig. Dat was het dan.
Toen hebben we de oproep aan de drie betrokken hoofrolspelers in de Rotterdamse haven omgezet in een motie ‘Made in Rotterdam i.p.v. made in China’ en op 14 juli ingediend.
Bij de stemming in de Rotterdamse gemeenteraad staakten de stemmen: 22 voor en 22 tegen. Het argument van het college was: ''Wij gaan er niet over.”
Dit terwijl het college grootaandeelhouder is van het havenbedrijf. Het antwoord is vergelijkbaar met als de brandweer zegt: “Wij gaan niet over het blussen van branden.”
Bij de raadsvergadering van afgelopen donderdag staakten wederom de stemmen en daarmee werd - volgens de procedure - de motie verworpen.
Onze burgermeester, de voorzitter van Deltalinqs en de voorzitter van het havenbedrijf lieten het afweten. Sterker nog, ze vonden het blijkbaar beneden hun waardigheid om hierover in gesprek te gaan of een briefje te sturen waarom het geen goed idee is.
Dat de helft van de gemeenteraad het wel een goed idee vindt, zal ze blijkbaar een worst wezen. Het toont aan dat de verbondenheid van de Rotterdamse haven met de stad Rotterdam – in ieder geval bij deze topmanagers - alleen iets is voor de marketingafdeling.
Mijn kinderen voed ik op dat als er een vraag wordt gesteld, je daar een antwoord op geeft. Waarden en normen. Maar misschien ben ik te ouderwets in dat soort dingen.
Ondertussen blijft het made in China i.p.v. made in Rotterdam!