Toen André van der Louw nog burgemeester was van Rotterdam moest hij op het stadhuis altijd een lange gang door om zijn kamer te bereiken. Die gang is er nog steeds. Destijds voor iedere Rotterdammer vrij bereikbaar met alleen een kranten lezende portier voor z’n deur. Nu is die gang gebarricadeerd. Quizvraag aan Nadia Arsieni van D66: hoe zou dat nou toch komen?
In zijn eerste maanden kwam Van der Louw op die gang altijd een man tegen die bij het zien van de burgemeester onmiddellijk een muur zocht. Daar ging hij dan stokstijf tegen aan staan om vervolgens in een ademloze pantomime net zolang het hoofd te buigen totdat de burgemeester uit het zicht was verdwenen.
In het begin dacht Van der Louw dat het een geintje was, zodat hij zich niet wilde laten kennen en in het voorbijgaan terugboog in de hoop en veronderstelling dat de ambtenaar daarmee wel ongeveer zijn doel had bereikt. Maar bij de volgende veertig keer boog de man zelfs nog een fractie dieper, zodat Van der Louw als zoon van een melkboer zich er op den duur hevig voor geneerde en hij, komende vanuit zijn kamer, eerst om het hoekje keek of de kust wel veilig was.
Het antwoord op de vraag waarom die man boog was niet omdat hij een wit voetje wilde halen, maar zat verborgen in de griezelige afstand die er vroeger op het stadhuis bestond tussen topambtenaren en ondergeschikten. Volgens raadslid Jami van Leefbaar bestaat die cultuur hier en daar nog steeds. Maar onder de voorganger van Van der Louw – Wim Thomassen – was die het hevigst. En dan heb ik zelf de periode Van Walsum niet eens meegemaakt.
Nergens waren rangen en standen zover doorgevoerd als op het stadhuis. Wie op zijn 30e jaar nog steeds schrijver A was, was net zo’n mislukkeling als de man die op z’n 65e als adjunct-commies met pensioen ging en in het bijzijn van vrouw en kinderen in het archief werd toegesproken en afgescheept met een valse toespraak en een boekenbon van veertig gulden. Voor elk dienstjaar één.
Op het stadhuis telde je eigenlijk pas als je een stoel had met een leuning. Die gaf reliëf aan je status. En die was er voor de commies. Met ingang van de rang van commies begon je pas mee te tellen. Soms had die stoelleuning een kussentje. Dat leunde comfortabeler. Dat was je commies A.
In negen van de tien gevallen was een commies A een etter van een vent die adjuncts de les las, maar uit de navel van de referendaris de kruimels at. De commies A was de poedel van het establishment. Die uitdrukking is ooit door klerken, schrijvers en bureau-ambtenaren uit afgunst verzonnen.
Je had twee soort referendarissen. De A en B. De eerste had een stoel waarin de topambtenaar naar Javaans gebruik achterover kon zakken en van waaruit hij, met z'n armen gestoffeerd leunend, zijn afdeling acht uur lang in de gaten hield vanuit de allerlaatste ambitie: om referendaris A te worden. Eenmaal A kreeg hij onder zijn stoel een matje. Een hogere zegening bestond niet.
Ja, administrateur, en hoofd-administrateur, maar dan moest je niet alleen zwaar gestudeerd hebben, GA-I, GA-II hebben gehaald, van nature een slijmbal zijn, maar ook van adel. Bovendien man, want in de tijd die ik beschrijf en zelf heb meegemaakt, kwam een vrouw in dit beloofde land niet voor.
Daarom snap ik ook niet dat de huidige vrouwelijke wethouders Judith Bokhove en Barbara Kathmann nog steeds de fiets nemen om desnoods zeiknat op locatie te verschijnen. Niet doen. Pak die dikke vette BMW, dames en geniet ervan.
Trouwens die man die zo boog voor André. Die was adjunct-commies en oud.