Ik ben verwekt tijdens de feestdagen na de bevrijding op de nagalmende klanten van Vera Lynn. Ze is van 1917 en leeft nog. Benieuwd of ze dat op Hogescholen weten.
In dat eerste jaar na de oorlog was er in Nederland één grote lotsverbondenheid. Ook op de slaapzalen van de geboortefabrieken, post nubila jubila, en we kregen later als groep zelfs een eigen naam: babyboomers.
De zwaksten zijn allang de pijp al uit, want die inhaleerden later de Miss Blanche tot aan hun tenen. De sterksten gaan binnenkort de afgeroomde thuiszorg in en zij die inmiddels volkomen kierewiet zijn, zitten als curiositeit opgeborgen in de laatste afgesloten afdelingen van de allerlaatste zorghuizen waar ze rond lopen met een gebit dat bij navraag van de buurvrouw blijkt te zijn. Goed geregeld door Joop den Uyl, met wie alle ellende in dit land begonnen is. Ze hebben mij wel eens gevraagd wanneer ik de PvdA verlaten heb. Toen.
We hebben ons een leven lang scheel betaald voor een leuke ouwe dag, maar nu die is aangebroken is van de beloofde heilstaat alleen Vera Lynn nog over.
Er is na 73 jaar daarom van feest en jubel geen sprake meer. We zijn op een leeftijd gekomen waarop het wel duidelijk is dat een leuke verkering met Judith Bokhove van GroenLinks niet meer tot de mogelijkheden behoort. Je mag al blij zijn dat je er nog bent. Plezier? Ik weet hoe je het schrijft, maar de betekenis is me geheel ontschoten.
De laatste keer dat ik gelachen heb, echt gelachen, ik bedoel: knieën tegen elkaar, hoofd voorover om de opkomende incontinentie te onderdrukken, dat was toen bij de behandeling van de kandidatuur van het Eurovisie Songfestival de fractieleider van de PVV in de Rotterdamse raad in een knettergekke bui een landingsverbod voor Madonna voorstelde.
Huilen gaat beter. Dat deed ik zelfs vorige week nog toen op het stemvenster in de raadzaal van het stadhuis te lezen viel welke raadsleden tegen het voorstel stemden om groepsgeweld op straat aan te pakken. Ja, tegen. Die zijn er. Die hebben zo’n filmpje op Facebook gezien waarin één jongen of één meisje wordt afgerost door vier, vijf, zes anderen en die stemmen dan tegen het voorstel van Leefbaar Rotterdam om de grens van de wet op te zoeken om dit voortaan te voorkomen. En niet omdat ze dat groepsgeweld lekker vinden, maar omdat het voorstel wordt ingediend door een partij die ze niet pruimen. Ja, dan jank ik. Want ik heb een nest vol kleinkinderen.
Het milieucentrum versus Sekstant
De tijd gaat snel. Ik heb zelfs al een ouwe kameraad die dement is, net zo dement als sommigen hadden gehoopt dat ik al zou zijn. Maar ik ben helaas nog zo scherp als een mes en heb ervaren dat ze die kameraad hebben opgeborgen in een gebouw waar hij tijdens de muziekles denkt dat hij met de NVSH op vakantieweekeind in Putte is. In de zestiger jaren droomde hij daar alleen maar van. Nu waagt hij te vermoeden er eindelijk te zijn en dat speel ik mee. Ik lees dan voor uit het papieren jaarverslag van het milieucentrum en dan denkt hij aan de spannende jaren van het maandblad Sekstant, waarin hij met grote spankracht zijn eerste artikelen schreef.
Eén keer per maand bezoek ik hem. Niet eens van harte, want hij stelt zich voor als Herman de Boskabouter, terwijl ik zeker weet dat hij Willem heet. Mij noemt hij Paul en als hij boos wordt Paulus en dat is dan weer een hele geruststelling, want voor hetzelfde geld gaat hij Arno tegen je zeggen of Jesse, en dan kost het weer kracht om dit niet tegen te willen spreken. Je moet op zo’n gesloten afdeling niet te veel op je strepen willen staan.
Zodra ze Willem vertellen dat er bezoek voor hem is, schrijdt hij arm in arm met twee, soms wel drie, en als hij goed gehumeurd is met vier demente dames te voorschijn bij de ingang van de recreatiezaal, waar godzijdank de thermostaat nog wel ouderwets op 31 graden Celsius staat en dan zie ik één warmte- en vreugdebron in een milde mist.
Maar ik weet onder die omstandigheden trouwens nooit wie nu gelukkiger is, hij of ik? Eenmaal terug in de raadzaal, weet ik het zeker.
Ik in elk geval niet.