Sommige oplossingen worden je opgedrongen, dus telde ik vorig jaar kostbare euro’s neer voor een sportfiets met dunne bandjes. Het was april.
In maart was het gaan kriebelen toen ik met de auto op de Meent was ingehaald door een bakfiets die door wethouder Judith Bokhove werd bestuurd en waarin haar GroenLinks-fractievoorzitter Lies Roest hoogzwanger in triomf werd rondgereden met een snelheid waarmee hun kiezers hun kleren kopen. Ze spoten voorbij. Bokhove met haar tong uit haar mond. Roest zwaaide.
Naast hen op de stoep reed Taylan Cicek van de SP met z’n vliegende step. Ze deden een wedstrijdje.
Kort daarop reed Cicek op het Rode Zand een vent van de sokken. Gelijk bonje toen dit Stefan van Baarle van Denk bleek te zijn.
Steef had kort ervoor als een heer z’n auto in de exclusieve ambtenarengarage geparkeerd en lag ineens als stukgoed op straat te kijk. Ongelukkigerwijs ook nog op het moment dat die twee meiden van GroenLinks de bocht van de Meent naar het Rode Zand sierlijk hadden voltooid en als eersten de finish haalden. Dat was bij het poortje van het stadhuis.
Daar stonden Arno Bonte en Jan Rotmans als gezworen Teslakameraden de wedstrijd af te vlaggen. Ja, ik verblijf op m’n ouwe dag in een raar wereldje. Maar het was maart. Met de zomer in aantocht neem je die gekkigheid voor lief.
Afijn, in april gooide ik de bips over het ranke zadel en reed weg. Ik was toe aan die fiets. Ook aan een broek zonder gulp, aan een strak shirt en bijpassende schoentjes. Ik wilde voor geen goud op Arno lijken, maar het ging vanzelf. En daar ging ik. Achter op mijn rug hing een tasje. Daarin bewaarde ik mijn rantsoen, dat Ellen Verkoelen van 50Plus mij moederlijk had toegestopt. Maar dat was al leeg toen ik de straat uitreed.
De eerste week fietste ik wel vijftig kilometer, elke dag een stukje verder. Niet hard, maar wel door weer en wind. Zelfs als het gezellig ouwe wijven goot en de straten uitgestorven waren kromde ik de rug en koerste roekeloos in de richting van de Noordsingel, waar Versnel en Karremans van de VVD me stonden op te wachten. Eén keer waren ze er niet en toen haalde ik solo zelfs het huis van CDA'-er René Segers in Schiebroek, maar toen heb ik me aan het einde van de dag wel met de auto laten ophalen. Robert Simons van Leefbaar is daar nooit de beroerd voor.
De hele zomer van 2019 ben ik op eenzame wegen ingehaald door hele groepen echte coureurs, die ik achterom kijkend als een stip in de verte had zien aankomen en die mij drie tellen later voorbij crosten alsof ik stil stond. Maar aangespoord door hun snelheid maakte ik dan ook vaart om na driehonderd meter weer in het oude tempo terug te vallen en tien tellen later zag ik dan wéér een stip, maar dan in de verte voor me.
Rond Rotterdam kenden ze me op het laatst allemaal, trimmers, wandelaars, jonge moeders met maxi cosi’s die hoi riepen, waarna ik hoi terugriep, want daar had ik allemaal ruimschoots de tijd voor.
Ik reed zonder schadelijke CO2 met eigen rustige gangetje, slechts tot verdriet van verliefden die altijd terstond stopten met rampestampen, omdat het in hun gevoel uren duurde voordat ik voorbij was.
Twee keer reed ik lek. Daarna zette ik de fiets aan de rand van de Rotte op z’n kop en lichtte de banden om het gaatje te vinden. Dat was echt pielen, maar ik deed het, want ik was buiten. De hele zomer van 2019 was ik binnen het gilde der coureurs het absolute variéténummer, maar het kon me geen reet schelen: ik had een fiets en ik was er blij mee. Ik werd een pezige tovenaarshazelaar op weg naar het lidmaatschap van GroenLinks te midden van de wonderen der natuur.
Maar na een maand ging ik het toch vervelen. Op het laatst reed ik zelfs van huis rechtstreeks naar het café. Ineens was de lol over.
Binnenkort ga ik emigreren. Dus deze week kwam ik de fiets bij het opruimen van de schuur bij toeval weer tegen. De banden waren lek. In het tasje zat beschimmeld eten en in de spaken hing het stembiljet van GroenLinks.
Zelfs naar de Chinees op de hoek neem ik weer de auto. Heerlijk.