Als witte man (excuus, ik kan ook niet helpen dat ik zo ben geboren) weet ik zo langzamerhand niet meer wat ik nog wel of niet kan zeggen. Volgens de Surinaamse oud-profvoetballer Orlando Engelaar ben ik niet wit maar blank. Volgens de zwarte (maar feitelijk bruine) en vooral empathische advocate Natacha Harlequin is de term blank echter kwetsend, omdat het begrip blank ook staat voor rein (en dan is iedereen die niet blank is dus onrein) en is het daarom beter om wit zeggen. Van mijn witte/blanke politiek-correcte zwager mag ik het woord neger (het N-woord) niet gebruiken, maar toen ik jaren terug Ruth Jacott vroeg hoe zij daarover dacht, noemde ze dat klinklare onzin. “Ik ben toch een negerin?”
Ik weet nog hoe begin jaren zeventig The Black Panthers het begrip zwarten gingen gebruiken. Ik bewonderde de moed van The Black Panthers, las ademloos Seize The Time van hun voorman Bobby Seale. Ik leefde mee met de strijd van Angela Davis en geheel in de mode van die tijd sprak ik voortaan van zwarten in plaats van negers. Mijn moeder schrok daarvan. Zij vond zwarten denigrerend klinken, bijna net zo erg als nikkers. Inmiddels is neger helemaal fout en zwarte correct en is het Amerikaanse nigger een geuzennaam voor Afro-Americans. Althans onder elkaar! Als blanke/witte voetbaltrainer moet je het zelfs niet wagen om een rapsong mee te zingen, waarin het woord nigger voorkomt, want dan word je ontslagen.
Met grappen ligt het nog gevoeliger. We zijn gaandeweg in een periode beland, waarin alleen joden nog ongestraft grappen mogen maken over joden, uitsluitend Marokkanen de draak mogen steken met Marokkanen en niemand anders dan homo’s (pardon, lhbt’ers) nog nichtenmoppen mogen vertellen. Je kan erop wachten dat binnenkort de gekwetste Belgen, Schotten en domme blondjes zich gaan roeren. Dat noemen we veranderende tijdgeest. Van Paul de Leeuw, die groot is geworden met het afzeiken van werkelijk alles en iedereen, mag Youp van ’t Hek de aanduiding pisnicht ook niet meer gebruiken. Wat een huichelarij.
Wat is er in korte tijd gebeurd in dit land? Hoe komt het dat die hypocriete Amerikaanse correctheid (met intussen een alom aanwezig onderhuids racisme) ineens naar dit land is overgewaaid? Waar zelfingenomen griezels als Arie Boomsma het geweten van Nederland lijken geworden en als fatsoenspolitie oproepen tot een advertentie-boycot van een tv-show waarin iemand het waagt een schalks grapje te maken. Hoe bestaat het dat Gillette, Bavaria en AH zich zó als angsthazen gedragen, omdat Johan Derksen in Veronica Inside ’t heeft bestaan de gekleurde Akwasi met zijn heftige anti-Zwarte Piet-uitspraken op de hak te nemen. En dat uiteindelijk zelfs Wilfred Genee lafhartig mee gaat huilen met de wolven in het bos. Zo sneuvelt het enige echt succesvolle programma van Talpa.
Neerlands Hoop
Humor is een moeilijk fenomeen, waarbij al snel kwalificaties als ‘op ’t randje’ en ‘plat’ of ‘kwetsend’ klinken. Maar wat de één een foute grap noemt, vindt de ander juist een geweldige witz. Terminale patiënten blijken vaak in staat tot de hoogste vorm van galgenhumor. Ik ben opgegroeid in een tijd dat de brave, subtiele speldenprikjes van Wim Kan, Toon Hermans, Paul van Vliet en Seth Gaaikema plaats maakten voor het hardere vermaak van Neerlands Hoop en degenen die in hun voetsporen traden. Ik verkeerde bovendien op de redactie van de Haagsche Courant in een werkomgeving, waar niets en niemand in grappen en grollen werd ontzien. Als je rooms was of juist een grefo, homo, Indo, rokkenjager, feministe, geheelonthouder, vegetariër, Limburger of Tukker: alles kon aanleiding geven tot plaagstoten en spotternij. Niemand is ooit in huilen uitgebarsten of getraumatiseerd geraakt.
Toen ik later een eigen krantje begon, ging ’t er daar al snel op dezelfde wijze aan toe. Wereldwijd waren de comedians harder en grover geworden: Eddy Murphy, Chris Rock, Amy Schumer, Ricky Gervais en in eigen land Youp, Hans Teeuwen en Theo Maassen. Dat vond zijn weerslag op onze werkvloer. Een bejaarde Scheveningse eindredacteur werd al snel tot Roggeneuker gebombardeerd. En nadat hij op straat bonje had gekregen met een vuilnisman, die hem vervolgens in plat Haags ‘Kankuh-oudje’ had toegebeten, bleef dat op de werkvloer zijn nieuwe geuzennaam. Hij lachte er zelf ’t hardst om.
Een bevriende Indische medewerkster sprak mij - vanwege mijn joodse uiterlijk - steevast aan met ‘Vuile steekneus’. Ik reageerde doorgaans met ‘Kop dicht, luie Javaan’. De Duitsers zeggen dan ‘Was sich liebt das neckt sich’. We hadden in ons midden ook een dochter van een Italiaanse gastarbeider, die als gevolg van haar sociale milieu vaak wat curieus met de Nederlandse taal omsprong. Bijna elk spreekwoord of gezegde verbasterde ze tot iets wat nergens in de Dikke Van Dale is terug te vinden. Bij haar verdronk het kalf niet, voordat de put werd gedempt. Nee, bij haar werd een koe vermoord. Dus schalde het geregeld ‘Zeg, taal-armoedige maffioos’ door de redactieruimte. De dame in kwestie lachte er hard om, zij het soms als een boer met kiespijn. Maar zolang niemand een grap maakte over haar dikke kont, was er niets aan de hand.
Emancipatie
Ik weet nog hoe een Creools-Surinaamse stagiaire van de School voor de Journalistiek pakweg tien jaar geleden ons team bij weekkrant Den Haag Centraal enkele maanden kwam versterken. Als baas van de tent bereidde ik haar bij het introductiegesprek een beetje voor op de harde omgangsvormen. “Niets en niemand is heilig hier. Over alles en iedereen worden snoeiharde grappen gemaakt. Zonder aanzien des persoons. Joden, arabieren, homo’s, zen-budhisten, veganisten, noem maar op. Dus ook over Surinamers. Als jij daar niet tegen kan, zal ik iedereen vragen daarmee rekening te houden. Maar in mijn ogen is pas echt sprake van emancipatie, als òòk jij het doelwit van komische spotternij kan zijn. Zou het juist een vorm van discriminatie zijn als we alleen jou ontzien!”
De dame in kwestie keek heel ernstig, zweeg en dacht zichtbaar na. Toen zei ze: “Ik snap wat je bedoelt. Geen uitzondering voor mij alsjeblieft, ik wil er helemaal bij horen.” En die uitspraak deed ze gestand. Op de eerste dag dat ze kwam werken, was ze ruim een uur te laat. Ik keek demonstratief op mijn horloge en snierde “We zijn maar vast begonnen.” Met een stralende lach keek ze me aan: “Ik wilde jullie beeld van Surinamers niet verstoren. Als ik op tijd was gekomen, waren jullie allemaal teleurgesteld geweest.” Pats, die was raak. We lagen in een deuk. En ze hoorde er inderdaad meteen bij. We hebben een prima tijd met elkaar gehad.
‘Het is de toon die de muziek maakt’, luidt het spreekwoord. Een spottend grapje klinkt anders dan een gemene rascistische belediging, ook al zijn de woorden (bijna) identiek. Maar sommige mensen missen de antenne voor humor. Of ze willen in hun starre boosheid het verschil niet horen. Harde humor kan zich dan ineens tegen de grappenmaker keren. Als iemand een rekening heeft te vereffenen of om er zelf beter van te worden. Matennaaiers als Wilfred Genee geven dan ’t laatste zetje. Johan Derksen vindt Akwasi een lul. Maar dat maakt zijn grapje niet racistisch. Zoals de ‘Luie Javaan’ die mij altijd ‘Vuile steekneus’ noemde, niet antisemitisch is. Ik ben trouwens niet eens joods. En zij is geen Javaan. Maar daar gaat het ook niet om.