door Jan D. Swart
Ik ken niemand meer die griep heeft. Dat schijnt sinds corona niet meer te bestaan. Zou het al die jaren dan toch ambtelijke komedie zijn geweest?
Gek eigenlijk, want vorig jaar is bijna iedereen ook in mijn familie nog goed ziek geweest. Mijn vrouw had 39,2, wat in november toch een aantrekkelijke reden is om dicht tegen haar aan te kruipen. De volgende morgen was ik nog even gezond. Zelfs een snotneus kon er niet af.
Ook de kinderen en kleinkinderen hadden griep, dus besloot ik ze in huis te nemen. Het vergemakkelijkte de verpleging voor de enige die nog ter been was. En zodoende stonden in november 2019 twee weken lang alle kamers op een kier. Daartussen was de gang. De enigen die daar liepen waren de hond en ik. De rest lag te jammeren en te commanderen.
Op de gang had ik mijn marktkraam. Ik handelde in fruit, anijsmelk en beschuiten. Ook distribueerde ik tissues, natte washandjes en voor mijn schoonzoon een paar leuke stripbladen. Ik was de ene kamer nog niet uit of uit de andere klonk een nieuwe bestelling. Het was een estafette waar geen eind aan kwam.
Na vier dagen gingen ze elkaar appen en vanzelfsprekend werd aangenomen dat ik een adequate oplossing voor lege batterijen had. De brutaalsten fotografeerden me en de allerbrutaalsten voegden mijn dienstbaarheid aan Facebook toe en respecteerden me aan de buitenwereld met een kosmisch duimpje van een gele kleur.
Ondertussen had ik de smoor in. Want als iedereen voor pampus ligt, wil ik erbij horen. Griep moet je in saamhorigheid kunnen delen. Griep is gezellig. Je moet vanuit alle kamers het gezamenlijk lijden kunnen uitwisselen. In de militaire barak in Ossendrecht at je vroeger bij wijze van spreken de kruimels uit elkaars navels. Dat was nog eens solidariteit.
Bij een goeie griepepidemie moet het ook één grote pestbende kunnen zijn. De nachtkastjes moeten uitpuilen met pillen en poeders. De grond hoort voor ieder wat wils met Libelles en Story’s bezaaid te zijn. Griep is luchtigheid. Ook de pot moet naast het bed staan. Desnoods decoratief, zodat je voor de schijn het kotsende geluid kan maken als je die Azarkan van Denk op de televisie ziet.
Liefst ook naast alle bedden een mandje voor de vuile tissues. Dat is pas griep. Badend in het zweet wakker worden met naast je op het onderlaken een klodder yoghurt, bijna hard. Op die manier maak je van een onheilspellend gebrek aan vitaminen nog iets wat de moeite van het ziekzijn waard is.
Een weekje griep per jaar lucht op. Griep is de versnapering onder de ziektes. Het is een fluweelzachte inzinking. Vooral voor wetenschappers en ambtenaren, die in wezen nog nooit gewerkt hebben. En toch heeft iedereen er recht op. Helaas kan ik me niet herinneren wanneer die mij ten deel is gevallen. Altijd ging die griep aan mijn deur voorbij, steeds een deurtje verder. Maar ik wist waarom. Ik was thuis altijd de enige die hardnekkig zijn oproep voor de griepprik wegflikkerde.
Hoorde van de week trouwens pas voor ’t eerst dat die prik inderdaad maar voor 50% safe is. Altijd al gedacht.
En toch heb ik ‘m dit najaar voor de zekerheid maar genomen. Uit angst. Ik dacht: is ie niet goed voor de griep, dan misschien wel voor z’n levensgevaarlijke broer uit China. En nu maar afwachten. Maar ondertussen blijft het raar en onverklaarbaar dat ik wel veel mensen ken die besmet zijn met dat Wuhan-virus, maar niet één meer met een ouderwetse Hollandse gezellige griep. Dat moet Gommers toch nog eens komen uitleggen.
Doet ie wel. Die schat vindt dat heerlijk, tv.