Soms, maar dan moet de zon schijnen, wandelt Hava Tasbas (60) vanaf haar huis aan de Korfmakerstraat naar het Park 1943 om te kijken of er wijkbewoners zijn die ze nog niet kent. De praktijk is: het zijn er weinig.
Hava Tasbas is namelijk een begrip in Tussendijken, ze kent al iedereen. Ook in het aangrenzende Bospolder. En langzamerhand in heel Delfshaven. En nog belangrijker: ze kennen haar. Maar dan wel als Handa. Dat is de roepnaam van de ambassadrice van het Huis van de Wijk.
‘’Dankzij het Park kom ik er op een makkelijke manier achter wie in de wijk nog een beetje eenzaam is en schroom heeft om aan onze activiteiten mee te doen’’, vertelt ze. ‘’Zelfs ’s winters lukt het me om die bewoners te vinden. Elke week heeft namelijk wel één mooie zonnige dag en dan maak ik mijn rondje. En er is altijd wel een nieuw gezicht.’’
‘’Ja’’, zegt Handa. ‘’Dan schiet ik die mensen aan. Mannen of vrouwen, maakt niet uit. Woont u hier? Hoe lang? Naar uw zin? Kent u de wijk? Geloof me: iedereen houdt van een praatje, zelfs wanneer blijkt dat er een taalhindernis is. Ik zou haast zeggen: juist als er een taalhindernis is. Ook ik krijg dan een extra kick om de ander op z’n gemak te stellen en twee armen te spreiden en te zeggen: welkom. Want daar gaat het om. Om welkom. Ik wil iedereen wijzen op het bestaan van het bestaan van het Huis van de Wijk en iedereen er ook naar toepraten. Ooit hebben anderen ook mij kunnen overtuigen.’’
Handa brengt ook thuisbezoeken. ‘’Nog steeds hard nodig’’, vindt ze. ‘’Als ik op straat mensen spreek van toeten noch blazen weten van wat Pier80 voor hun kan betekenen, dan nodig ik me bij wijze van spreken zelf uit om het hun gezin zelf te komen uitleggen. En nee, dat is niet opdringerig. Dat is zoals mijn zoon zou zeggen: vet goed. Mensen hebben een duwtje nodig. Want er is ook angst.’’
Angst? ‘’Ja, voor veel mensen is een Huis van de Wijk echt een grote drempel. En vraag me nou niet waar die angst vandaan komt, want dan weet ik het niet. Maar het is er. En dat moet weg. En het gaat weg. Bij vrouwen langzamer dan bij mannen, maar zodra vrouwen één of twee keer bij ons over de vloer zijn geweest, is het ijs gebroken. Je wilt niet weten wat voor voldaan gevoel me dat dan geeft.’’Een vrouwenhome
Wijkcentrum Pier 80 van Wmo Radar heeft een mix-deel en een apart Home voor vrouwen. ‘’Nee, daar mogen de mannen niet komen. Ook de ondeugende niet’’, lacht Handa, die met haar vriendelijke en open uitstraling iedereen in no time voor zich wint. ‘’Alleen als er vergaderd moet worden, maar dan blijven de vrouwen thuis. Het is hun home. Bovendien, wat hebben de mannen er te zoeken? Er is een breigroep. Er wordt gezongen en geborduurd. En weet je wat echt opvallend is? Dat werkelijk alle vrouwen hier willen komen, van welke kom-af dan ook.’’
Een vrouwenhome, een mixhome en waar is dan het mannenhome? De vraag brengt humor in de ogen van Handa. ‘’Dat is het café en daar zijn er genoeg van in Delfshaven’’, zegt de vrouw, die sinds 1992 samen met haar toenmalige echtgenoot vanuit Turkije in Rotterdam belandde en zich na de scheiding van haar man op bewonderenswaardige wijze met drie jonge kinderen staande hield. ‘’Vrouwen van onze cultuur komen niet in het café. En niet omdat het verboden is, maar omdat we er als geboren Turkse vrouwen niet mee opgegroeid zijn. Het zijn gescheiden werelden. Moslimvrouwen bidden in een moskee ook niet gelijk met mannen, ik kan er geen verklaring voor geven. Het is zo. Ik snap dat Nederlandse mensen het niet allemaal goed begrijpen. Ik draag nu geen hoofddoek en soms doe ik dat weer wel. Bijvoorbeeld met de Ramadan. Sommige moslimmannen vinden het prettig als hun vrouwen zo gekleed gaan. Anderen niet. Ik heb geen man, dus bepaal ik het zelf. Ik leef zoals God het wil, niet zoals een man het wil.’’
En wéér is er die lach.
Haar devies is: méédoen
Handa Tasbas is moeder van drie kinderen. Haar oudste jongen is al getrouwd en heeft een baan bij een architectenbureau. Haar jongste zoon studeert en haar dochter volgt een opleiding in de zorg. Vader is vertrokken en speelt in het gezin geen rol meer. ‘’We rooien het net’’, zegt ze. ‘’Maar voldoende om me volledig als vrijwilligster te kunnen inzetten. We hebben financieel steun van onze oudste zoon en ik vind het fantastisch dat ik op deze manier voor de maatschappij in Nederland van betekenis kan zijn. En het is ook dankbaar werk. Ik voel me er met hart en ziel aan verbonden. Wat dat betreft heeft Radar in alle delen van de stad een geslaagde organisatie neergezet.’’
Het grootste deel van haar werk bestaat uit het voeren van gesprekken. ‘’En die zijn zeer uiteenlopend, maar hebben allemaal wel een duidelijke basis: de mensen moeten zo mogelijk meedoen. Meedoen met alles.’’ Ze geeft een voorbeeld: ‘’Ouders met sportende kinderen vinden het geweldig als ze op een club zitten. Leuk, zeg ik dan. En welke club? En dan hoor ik al een twijfel, want dan blijkt dat ze zelf niet bij die club komen. Dus het begrip club moet worden uitgelegd. En dat is niet je kind er brengen, bij de poort en bij dezelfde poort ophalen. Dat is meedoen met die club.’’
Het interview werd afgenomen vóór de coronacrisis en is tevens een herplaatsing.